De vier seizoenen houden de natuur gezond en weerbaar. Hoe zit het eigenlijk met de vier seizoenen van onze maatschappij?
We leven in een hoog complexe maatschappij, zijn omgeven door veel technologie en verbruiken een enorme hoeveelheid energie. Deze complexiteit en de snelheid van ontwikkelingen zullen alleen nog maar toenemen, in ieder geval als we binnen het huidige economische groeiparadigma blijven opereren. Dit paradigma, dat mede is gebaseerd op rentedragende geldschepping door financiële instellingen, staat op vijandige voet met de natuur en het sociale weefsel dat ons mens-zijn uniek maakt. Kan het ook anders? C.S. Holling, een befaamde, Canadese ecoloog, heeft aan de hand van zijn waarnemingen van de bosecologie de panarchietheorie opgesteld. Panarchie is de systeemstructuur van de natuur (bijv. een bos), van mensen (bijv. het kapitalistische systeem) en de mens-natuursystemen (bijv. instituten als Staatsbosbeheer). Deze systemen zijn aan elkaar gekoppeld en doorlopen continu een adaptieve cyclus van vier ‘fasen’:- groei;
- accumulatie en brozer worden;
- ineenstorten en herstructureren;
- zich uiteindelijk vernieuwen; hierna volgt weer een nieuwe cyclus van groei enzovoort.
De vier seizoenen
Kern van deze theorie is de interactie tussen verandering en inflexibiliteit (‘hardnekkigheid’) en tussen voorspelbaarheid en onvoorspelbaarheid. Alles wat niet doodgaat, kan zich niet vernieuwen. De vier seizoenen zijn nodig in onze contreien om de natuur gezond en weerbaar te houden. Hoe zit het eigenlijk met de vier seizoenen van onze maatschappij? In de laatste vijftig jaar hebben we vol ingezet op eenzijdige, economische groei (fase 1). Deze groei is grotendeels tot stand gekomen dankzij het invoeren van efficiëntie in alle onderdelen van de maatschappij. Dit gaat echter ten koste van de veerkracht in een (hoog complex) systeem. Er blijkt namelijk een optimum te bestaan tussen efficiëntie en veerkracht. Door deze overdreven efficiëntie is er sprake geweest van extreme welvaartsgroei, maar zijn de economie en de samenleving als geheel brozer geworden (fase 2). De meest recente system crash was in 2008 (fase 3). Tijdens het hoogtepunt van de crisis heeft de regering-Obama tot aan een jaar BNP ‘uitgeleend’ om het (Amerikaanse) financiële systeem overeind te houden. Hoeveel precies door de Europese belastingbetaler is betaald om het systeem overeind te houden is volgens Bernard Lietaer c.s. niet bekend.Vernieuwing gestopt
Tot een ingrijpende herstructurering en uiteindelijke vernieuwing van de financiële systemen is het niet gekomen (fase 4). Sterker nog: door de lobby van banken en andere financiële instellingen, zijn de meeste vernieuwingen tegengehouden en worden regeringen die eerst de banken gered hebben nu onder druk gezet door het financiële systeem om hun staatsschuld te verkleinen of te herstructureren. Ook wordt publiek bezit (wegen, parkeermeters, vastgoed) verkocht aan bijvoorbeeld banken. Overheden kunnen deze dan weer terug leasen van deze banken. Of hiermee het publiek belang wordt gediend is maar zeer de vraag. Tot het ‘succesvol’ afronden van de panarchiecyclus is het niet gekomen. We beginnen daarmee verzwakt aan de volgende cyclus van groei. De zaden van de volgende crisis zijn al weer gezaaid … Het openbare, publieke leven komt zo steeds meer onder druk te staan van het private. Bij elke crisis neemt het private het publieke steeds meer in een wurggreep, zo lijkt het. In haar boek De shock doctrine, de opkomst van rampenkapitalisme beschrijft Naomi Klein het officieuze verhaal over de wijze waarop de ‘vrije markt’ de wereld is gaan domineren. Ook Joris Luyendijk heeft zware bedenkingen bij de huidige werkwijze van de financiële sector.Is de financiële sector ‘ontaard ?
Banken en andere financiële instellingen zijn ooit in het leven geroepen om de menselijke welvaart te stimuleren. Vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw lijken deze instituten hun eigen agenda te volgen. Dit doet denken aan de fabel over de schildpad en de schorpioen (zie kader). De schildpad en de schorpioen Er waren eens een schildpad en een schorpioen. Ze moesten allebei een rivier oversteken. De schorpioen zegt tegen de schildpad: ‘Ik kan niet zwemmen, mag ik op jouw schild meevaren?’ De schildpad antwoordt: ‘Nee, want dan steek jij mij met je angel en dan ga ik dood.’ Waarop de schorpioen zegt: ‘Maar als ik jou steek, verdrink ik toch ook?’ De schildpad vindt dit een overtuigend argument en neemt de schorpioen mee op zijn rug de rivier over. In het midden van de rivier steekt de schorpioen toch de schildpad. Vlak voor zijn dood vraagt de schildpad aan de schorpioen: ‘Hé, waarom heb jij mij gestoken, nu verdrink jij ook?’ Waarop de schorpioen zegt: ‘Ik ben een schorpioen en ik zal altijd een schorpioen blijven. Dat is mijn aard.’